Het effect van psychotherapie op de hersenen

Frontale kwab van de hersenen als een centraal netwerk structuur voor de cognitieve gedragstherapie

 

In Duitsland, ongeveer eenderde van zieke ten minste eenmaal in het leven van een patiënt die behoefte heeft geestesziekten. Psychotherapie naast de farmacotherapie effectief en meest gebruikte werkwijze voor het behandelen van deze ziekten. Paniekstoornis komt voor bij ongeveer 3-5% en wordt gekenmerkt door een plotseling ontstaan ​​van paniek, hartkloppingen, zweten, en de gedachte van het hebben van te sterven of te flauw.

Een innovatief onderzoek naar de invloed van psychotherapie op hersenprocessen bij patiënten met paniekstoornis werd geleid door professor Dr. med. Tilo Kircher en dr. Benjamin Straube begeleidde en geëvalueerd bij het Departement Psychiatrie en Psychotherapie van de Philipps-Universiteit Marburg.  Het werd gepubliceerd onder de titel: "Effect van cognitieve gedragstherapie op neurale correlaten van angstconditionering bij paniekstoornis" bij de 1. Januari 2013 in het tijdschrift "Biological Psychiatry". Het is 's werelds grootste onderzoek naar het effect van psychotherapie op de hersenen, gemeten met functionele magnetische resonantiebeeldvorming (fMRI). Het werk gefinancierd door de BMBF maakt deel uit van een groot, landelijk onderzoek. Tot nu toe was het onduidelijk hoe psychotherapie de hersenen van patiënten met paniekstoornis beïnvloedt.

De resultaten van deze studie tonen de speciale rol aan van de linker inferieure frontale cortex bij angstconditionering bij patiënten met paniekstoornis. Patiënten vertonen hyperactivatie van deze regio vóór therapie vergeleken met gezonde personen, die naar normale niveaus dalen na deelname aan cognitieve gedragstherapie (KVT) (Kircher et al., 2013). Verder is aangetoond dat bij patiënten de linker inferieure frontale gyrus een verhoogde koppeling (connectiviteit) heeft met regio's voor angstverwerking (bijv. Amygdala, anterior cingulate cortex, insula), wat wijst op een verhoogde correlatie tussen "cognitieve" en "emotionele" processen Patiënten met paniekstoornis vergeleken met gezonde punten.

Kircher's studie is de eerste die de effecten aantoont van cognitieve gedragstherapie op neurale correlaten van angstconditionering. Cognitieve gedragstherapie lijkt dus niet primair verband te houden met emotionele processen, maar eerder met cognitieve processen geassocieerd met de linker onderste frontale gyrus. Een 'mentale' methode, namelijk psychotherapie, verandert plastisch het 'materiële' brein.

Deze bevinding zou moeten helpen bij het verder optimaliseren van therapieprocedures om patiënten met paniekstoornis en hun gevolgen (bijv. Agorafobie) nog efficiënter te behandelen. Verdere analyses zouden bijvoorbeeld licht moeten werpen op de vraag of genetische aanleg van patiënten de beschreven neurale processen en het succes van de therapie beïnvloeden (zie Reif et al., In press). Andere evaluatiestrategieën hebben daarentegen de neiging zich te concentreren op verschillen in neurale verwerking tussen patiënten die betere of slechtere effecten van cognitieve gedragstherapie voorafgaand aan de therapie voorspellen.

Weitere Informationen:

Kircher T, Arolt V, Jansen A, Pyka M, Reinhardt I, Kellermann T, Konrad C, Lueken U, Gloster AT, Gerlach AL, Ströhle A, Wittmann A, Pfleiderer B, Wittchen HU, Straube B. Effect van cognitief gedrag therapie op neurale correlaten van angstconditionering bij paniekstoornis. Biol Psychiatry. 2013 Jan 1; 73 (1): 93 101.

http://www.biologicalpsychiatryjournal.com/article/S0006-3223(12)00670-1/fulltext 

Bron: Marburg [Philipps University]

Opmerkingen (0)

Er zijn hier nog geen reacties geplaatst

Schrijf een reactie

  1. Plaats een reactie als gast.
Bijlagen (0 / 3)
Deel je locatie