Groei en karkassamenstelling van mestlammeren

Bron: Dierwetenschappen 78 (2004), 355-367.

De productie van mestlammeren zal in de toekomst grotere marktkansen bieden, omdat de EU bewust voorstander is van extensieve productiesystemen. In een onderzoek (RM LEWIS, JM MACFARLANE, G. SIMM en GC EMMANS: Effects of food quality on growth and karcass Composition in lamsvlees van twee rassen en hun kruising) nieuwe resultaten over de invloed van voerkwaliteit op de groei en karkaskwaliteit van lammeren zijn gepresenteerd. De rassen Suffolk en Scottish Blackface en hun kruisingsproducten werden in het onderzoek betrokken. Tijdens het mesten zijn de gewichten van de bot-, vet- en magervleesbestanddelen op drie tijdstippen bepaald (30%, 45% en 65% van het bereikbare volwassen gewicht). Het tijdstip "65%" komt overeen met het gebruikelijke slachttijdstip. De metingen zijn aan de levende dieren uitgevoerd in de vorm van een vervolgonderzoek met behulp van een röntgencomputertomograaf (CT). Het levend gewicht werd direct bepaald, het karkasgewicht was het resultaat van de som van de vet-, mager-vlees- en botgewichten die met behulp van de CT waren geschat. De twee gebruikte voerrantsoenen verschilden aanzienlijk, vooral in het ruwe celstof- en energiegehalte en in de verteerbaarheid. depressie werd in één rantsoen verzorgd.

De resultaten tonen, net als eerdere onderzoeken, aan dat röntgen-CT zeer geschikt is om de lichaamssamenstelling in vivo te bepalen. De twee voedingsregimes leiden tot duidelijk waarneembare verschillen: alleen bij overvloedig voeren worden de genetische verschillen met de betere groeiprestaties bij het Suffolk-ras duidelijk. Wanneer u echter overvloedig wordt gevoerd, wordt er een grotere hoeveelheid vet opgebouwd. Ondervoeding verdoezelt de verschillen tussen rassen in zowel de vetmestprestaties als de karkassamenstelling. Bij een lager slachtgewicht hebben de ondervoede dieren tegelijkertijd bijna 20% minder vet en ongeveer 6% meer spiervlees dan de rijk gevoede groepen. Het hoogproductieve Suffolk-mestras kon echter beter omgaan met de overvloedige voeding en sloeg minder vet op dan de andere twee genotypen. Aan de andere kant reageerde de Suffolk gevoeliger op het tekortrantsoen, wat het gebrek aan verschillen in genotypen in dit rantsoen verklaart. De veelgebruikte Schotse Blackface maakt relatief beter gebruik van voer van lagere kwaliteit.

Samenvattend toont het onderzoek een bruikbare methodologische benadering van röntgencomputertomografie aan. Bovendien maakt het ook duidelijk dat, zoals blijkt uit het voorbeeld van lammeren, de voeding strikt moet worden aangepast aan het betreffende genotype. Intensieve rassen reageren op extensief voeren met een grotere groeidepressie.

Bron: Kulmbach [BRANSCHEID]

Opmerkingen (0)

Er zijn hier nog geen reacties geplaatst

Schrijf een reactie

  1. Plaats een reactie als gast.
Bijlagen (0 / 3)
Deel je locatie